De studie der palaeontologie, dat is het bestudeeren van de levende wezens die in vroegere tijdvakken van de geschiedenis der aarde hebben geleefd, is een zeer aantrekkelijke studie, omdat zij ons leert hoe de dieren en planten zijn geweest, die eenmaal hebben geleefd ; hoe zij zijn ontwikkeld tot hoogere vormen ; hoe zij zijn uitgestorven en verdwenen van de aarde. De groote geest van DARWIN vooral is het geweest, die ons de wetten heeft ontraadseld, die het ontstaan en het vergaan der soorten beheerschen. Bekend is het ook dat één dier wetten , misschien wel de voornaamste , door DARWIN is genoemd natural selection , de natuurkeus. Vooral in de eerste uitgaven van zijn Origin of species heeft DARWIN getracht alle veranderingen in dieren en planten door de werking dier natuurkeus te verklaren. Sommige latere geleerden hebben de stelling verkondigd, dat de oneindige veranderingen, die er in de wereld der bewerktuigde wezens gebeuren , ontstaan ten gevolge van de overgroote prikkelbaarheid of irritabiliteit en de vatbaarheid om moleculaire wijzigingen te ondergaan , die aan het protoplasma eigen zijn. Het is de invloed van uitwendige omstandigheden, of van de omgeving, die op het protoplasma werkt en het doet veranderen. Ook hierbij is de natuurkeus zekerlijk werkzaam, maar toch schijnt het sommigen toe, dat zij slechts een ondergeschikte rol speelt in het groot, levensdrama. Ja, er zijn zooveel voorbeelden van het uitsterven eener soort, waarbij van de werking der natuurkeus niets te bespeuren is , dat het wel zeker is, dat er andere wetten moeten bestaan, die dat uitsterven der soorten beheerschen , of eigenlijk die den duur eener soort regelen. Gelijk een mensch vóór zijn tijd kan sterven door het een of andere toeval, maar eindelijk moet sterven van ouderdom , zóó schijnt het ook te zijn met soorten en zelfs met orden van levende wezens. De soorten mogen vernietigd worden door katastrophen , zooals de ijstijd er een is geweest; of door veranderingen in de aardkorst, zooals het opdrogen van moerassen of het doorbreken van landtongen ; of door dat de natuurkeus hunne mededingers in den levensstrijd begunstigt — maar als er niets van dat alles gebeurt, als geen uitwendige omstandigheden vernietigend werken op de soort, toch zal zij o. i. eens sterven door ouderdom. En dit vooral wenschen wij in het volgende overzicht te bewijzen. De studie der palaeontologie heeft ons in staat gesteld de stamboomen van zeer vele thans levende dieren te schetsen. Die stamboomen vertoonen ons de veranderingen en wijzigingen , die de soort heeft ondergaan sedert zjj voor het eerst verscheen. Hier zien wij tanden verdwijnen , een tandknobbel verloren gaan of een gewricht geankyloseerd worden, en door zulke soms bijna onmerkbare wijzigingen , maar die steeds voortgaan, zijn de merkwaardigste structuurveranderingen te weeg gebracht. Door het bestudeeren van die veranderingen zijn wij in staat gesteld den stamboom van den kameel, het paard, den hond, de kat, terug gaande te volgen tot primitieve , of liever, tot eenvoudiger vormen. Want de ware primitieve vormen , waarvan de hoogere dieren afstammen, zijn tot heden nog niet ontdekt — misschien zijn zij voor eeuwig begraven in de aarde beneden den oceaan — maar wij blijven er naar zoeken , ijverig en geduldig. De studie der embryologie en der vergelijkende ontleedkunde stellen ons in staat, door de » wetenschappelijke verbeelding”, die oude vormen min of meer volkomen weer op te bouwen. Maar weten hoe die oudste vormen geweest zijn zullen wij misschien nooit; want de oudste zoogdieren, die de palaeontologie ons heeft leeren kennen, zijn ganschelijk niet primitief, zij zijn reeds hoog gespecialiseerd, en moeten dus lange reeksen van voorvaderen hebben gehad.