Ontstaan on vergaan, verschijnen en verdwijnen, geboren worden en sterven, wisselen elkander beurtelings en onophoudelijk af. Waar wij in een kort tijdsbestek weinig of geene verandering opmerken, zien wij, als wij onze waarnemingen over grootere tijdvakken kunnen uitstrekken, dat ook daar belangrijke veranderingen en omkeeringen plaats hebben. Overal vinden wij, bij eenvormig- of gelijkvormigheid, verscheidenheid; bij duurzaamheid en bestendigheid, afwisseling en verandering. En merken wij deze onophoudelijke afwisseling op bij alles wat bestaat en ’t geen wij gedurende eenigen tijd aan onze waarnemingen kunnen onderwerpen, wij mogen, uit vergelijking met vroegere toestanden, met genoegzame zekerheid besluiten, dat ook in de toekomst evenzeer overal veranderingen en wijzigingen plaats zullen vinden. In het bijzonder merken wij deze bestendige veranderingen en onophoudelijke afwisseling op bij de aarde en vooral bij de op hare oppervlakte lovende bewerktuigde schepselen. Maar ook bij de tallooze wereldlichamen, die er buiten de aarde bestaan en die wij bij een helderen nacht aan het firmament zien schitteren, — zooals zij reeds sints tal van eeuwen daar blonken; die gewis door de eerste bewoners dozer aarde met bewondering werden gezien, en na tal van eeuwen door volgende geslachten met toenemende verbazing nog aldaar zullen worden aanschouwd, — ook bij die hemellichamen, die in den eersten opslag boven die verandering verheven schijnen, mogen wij op goede gronden besluiten, dat zij eveneens aan deze algomeene wet van verandering, van wording en ontbinding zijn onderworpen.