Welke zijn de omstandigheden, die hoofdzakelijk invloed uitoefenen op de lichtkracht eener vlam? Ik vermeldde reeds den zeer belangrijken invloed der temperatuur, — zoodat alle omstandigheden, die op deze werken, het eveneens op de lichtkracht doen, — doch ook de hoeveelheid¹ vaste stof speelt een rol, hoewel geen belangrijke. D.w.z. die hoeveelheid behoeft niet zoo heel groot te zijn. Een vlam van lichtgas, dat slechts plm. 4 pCt., zware kool waterstoffen bevat, geeft niet veel minder licht, dan een van zuiver aethyleen. Toch tracht men in sommige gevallen, bijv. bij het carbureeren, de hoeveelheid afgescheiden koolstof te vergrooten. Een aanmerkelijke toeneming van het koolstofgehalte brengt afscheiding van roet en onverbrand gas, dientengevolge verlaging der vlamtemperatuur, teweeg. De omstandigheden, die daarop invloed uitoefenen, zijn — tenminste qualitatief, — bekend genoeg. Ik vermeld nog, dat dezelfde opmerkingen ook voor andere dan koolstofvlammen gelden, voor zoover men die heeft bestudeerd. Alleen zijn er onder hen, welke altijd walmen, zooals die van waterstof met chromylchloride, door Heumann onderzocht. Ook in hetgeen nu gaat volgen, komen zij, voor zoover bekend is, met de koolstofvlammen overeen (Heumann heeft, bijv. bij de genoemde vlam ontlichting door CO2 aangetoond).