In 1989 is de ‘laatste’ otter van Nederland overreden. Sindsdien streeft de overheid de terugkeer van de otter na. Als onderdeel van de Derde Nota Waterhuishouding verscheen, ook in 1989, het basisrapport Ecologische structuur natte as Friesland-Deltagebied. Hierin wordt een natte verspreidingsas voor de otter in Nederland aangegeven, die belangrijke potentiële otterleefgebieden, zoals de Weerribben, het Zuid-Hollandse plassen gebied, de Biesbosch en Zeeuws-Vlaanderen met elkaar moet gaan verbinden. De komende jaren zullen bij wijze van proef otters uitgezet worden in Noordwest-Overijssel en Zuidoost-Friesland. Als de otter zich in deze gebieden handhaaft, is de verwachting dat de otter ook naar de andere potentiële leefgebieden zal trekken. De vraag is echter of deze gebieden (al) geschikt zijn voor de otter. In verschillende potentiële ottergebieden zijn studies verricht naar de mogelijkheden en onmogelijkheden voor de otter (o.a. Langbroek 1994; Winter & de Jong 1989). Voor de Biesbosch, het Haringvliet, het Hollandsch Diep en het Volkerakmeer (figuur 1) was zo’n studie nog niet verricht. In opdracht van de Dienst Weg- en Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat heeft de Stichting Otterstation Nederland bestudeerd of deze gebieden geschikt zijn voor de otter (van Eekelen 1997). In dit artikel worden enkele knelpunten uitgelicht en de mogelijke oplossingen voor deze problemen besproken.