Bij de verspreiding van kleine zoogdieren spelen allerlei factoren een rol, zoals de oppervlakte, de bereikbaarheid en de ‘kwaliteit’ van gebieden. De kwaliteit van leefgebieden wordt in belangrijke mate bepaald door het gevoerde beheer. Onderzoek in De Wieden en de Weerribben toont aan dat de wijze van beheer grote invloed kan hebben op het voorkomen en de aantallen van (kritische) muizensoorten in natuurgebieden. Als we die invloed kennen, kunnen we door beheersaanpassingen gebieden meer of minder geschikt maken voor kleine zoogdieren. Bij de start van het onderzoek naar het voorkomen van kleine zoogdieren in Noordwest-Overijssel (La Haye & Haan, 1998) was nog niet bekend op welke manier de vegetatie van De Wieden en de Weerribben wordt beheerd. Tijdens een bijeenkomst met de beheerders zijn dan ook eerst de belangrijkste beheervormen in de terreinen op een rij gezet. Elf verschillende combinaties van beheer werden onderscheiden. Vervolgens is de beheerders gevraagd voorstellen te doen voor vangstlocaties. De voorwaarde was dat de locaties zo veel mogelijk verspreid moesten zijn over de moerasgebieden en de daar voorkomende vegetaties. Uiteindelijk selecteerden wij 94 locaties, waar vervolgens vallen werden gezet op de IBN-manier (zie Haan, 1998). In tabel 1 staan de elf beheervormen opgesomd met het aantal daarbijbehorende vanglocaties.