Het bestuderen van zoogdieren is niet eenvoudig: de meeste soorten zijn vooral ’s nachts actief en verplaatsen zich snel en dikwijls langs paadjes die voor een onderzoeker onzichtbaar zijn. Als ze dan ook nog geruisloos door de lucht kunnen vliegen, zoals vleermuizen, wordt het helemaal moeilijk om hun gang en wandel te volgen, laat staan te weten welke soort daar boven ons hoofd zoeft. Om alsnog klaarheid te krijgen in het doen en laten van zulke dieren is gezocht naar bijzondere technieken en hulpmiddelen. Eén van de technieken, die voor het zoogdieronderzoek frequent wordt aangewend, is de ‘radio-telemetrie’. Het principe is eenvoudig: men bevestigt een zender aan het dier dat men wil onderzoeken en met behulp van een ontvanger met een richtinggevoelige antenne kan men het dier lokaliseren. Wanneer minuscule zendertjes worden gebruikt, is de techniek ook inzetbaar voor de studie van vleermuizen. Doch al te vaak wordt de techniek afgeschilderd als een wondermiddel, terwijl de realiteit er vaak anders uitziet. Telemetrie kan een zeer nuttig hulpmiddel zijn, net zoals een vleermuisdetector dat is, maar het is geenszins ‘de’ oplossing voor alle problemen in het vleermuisonderzoek.