Nassa reticulata behoort tot de slakken, van welke wordt aangenomen, dat zij leven op korte afstand van de eblijn (Dorsman, 1913), in de getijdenzone en in iets dieper water (Van Benthem Jutting, 1933). Boudarel (1948) vertelt daarenboven, dat zij zowel in zout- als brakwater voorkomen, „maar steeds in zandige lagen”. Duncan (1943) spreekt ook van zandige kusten als woonplaats van het dier en de daarmede in overeenstemming zijnde kleur, beide van dier en schelp. Step (1927) zegt, dat de slak gewoon is aan zandige kusten en weidt nog sterker uit over de overeenkomst van kleur en schelp met die van de bodem. Nu beantwoordt de bodem van het Kanaal door Zuid-Beveland geenszins aan deze beschrijving, en evenmin de kleur van de Nassa-schelp, die daarin voorkomt.