De Aplexa coenose, welke karakteristiek is voor in de zomer droogvallende slootjes op min of meer kleihoudende bodems, werd beschreven aan de hand van 12 opnamen, gemaakt op Zuid-Beveland volgens de tijdcensus-methode. De coenose wordt hoofdzakelijk samengesteld door drie soorten waterslakken, de kensoort Aplexa hypnorum (L.) en de beide ubiquisten Lymnaea ovata (Drap.) en L. palustris (Müll.). Een tweede locaal bruikbare kensoort Planorbis leucostoma Mill. is slechts zeer spaarzaam vertegenwoordigd op Zuid-Beveland. Twee andere kensoorten konden worden aangewezen onder de vertegenwoordigers van andere diergroepen, n.l. de beide platwormen Phaenocora unipunctata (Oerst.) en Dalyellia viridis (G. Shaw). De coenose is wijd verspreid in Nederland, alsmede in West- en Midden-Europa en de Britse eilanden. Er werd geen binding waargenomen van de Aplexa-coenose aan enige plantengemeenschap. De coenose komt slechts daar tot ontwikkeling, waar de slootbodem juist met de benedengrens van het Agropyro-Rumicion samenvalt, maar ook te lang droogvalt, om een behoorlijke ontwikkeling van een tot het Callitricho-Batrachion behorende waterplantengemeenschap mogelijk te maken. In het licht van de concurrentie-hypothese van BOYCOTT (1936) zou de Aplexa coenose opgevat moeten worden als een gezelschap van weinig kieskeurige ubiquisten, die resistent zijn tegen een voor waterslakken uiterst ongunstige milieufactor als uitdroging. De kensoorten zouden slechts tot deze ongunstige biotoop beperkt zijn, omdat ze zich elders ten gevolge van concurrentie met andere soorten niet kunnen handhaven. Het is echter zeer waarschijnlijk, dat A. hypnorum een zekere preferentie heeft voor langdurig droogvallende slootjes, want ze ontbreekt in het Callitricho-Batrachion, waar de milieuomstandigheden minder extreem zijn en waar ze evenmin concurrentie met andere soorten behoeft te vrezen. De levenscyclus van deze soort is zeer goed aangepast aan de bijzondere milieu-omstandigheden en de eipakketjes vertonen speciale lamellaire structuren, die als adaptaties aan een langdurige droogteperiode kunnen worden opgevat.