In de natuur geldt de stelregel dat hoe heftiger een bepaalde gebeurtenis is, des te zeldzamer die optreedt. Dat geldt niet alleen voor meteoriet-inslagen, superstormen en overstromingen. Ook vulkaanuitbarstingen waarbij ignimbrieten gevormd worden, blijken aan deze regel te voldoen. Op 6 juni 1912 barstte met donderend geweld de krater Nova Rupta van de vulkaan Katmai in het zuiden van Alaska uit. Het explosieve karakter van de uitbarsting had tot gevolg dat enorme hoeveelheden gloeiend heet puimsteen en vulkanische as werden uitgestoten, vooral in de vorm van gloedwolken die als vurige lawines de vulkaanhelling afraasden. Hierbij werd het nabijgelegen, ruim 26 km lange Ukak-dal, met vulkanisch materiaal en modderstromen opgevuld. Ongeveer 104 km2 daloppervlak werd bedolven onder een meer dan 200 meter dikke laag gloeiend heet vulkanisch puin. De intense hitte van de gloedwolk van ongeveer 600-700 graden maakte dat het meegevoerde gesteentemateriaal weliswaar niet smolt, maar wel plastisch vervormbaar werd. Na afzetting ervan sinterden puimsteenbrokjes, gesteentefragmenten en vulkanisch as aan elkaar tot een hecht gesteente. De uitbarsting van de Katmai in 1912 was de laatste maal in recente tijden dat er sprake was van de vorming van “ignimbriet”. De benaming “ignimbriet” komt uit het Latijn: igni = vuur, en imbri = regen; gesteente dus, dat uit gloedwolken is ontstaan.