In de loop der tijden hebben ontdekkingsreizigers, mijnwerkers, geologen en anderen namen gegeven aan allerlei gesteenten. Soms kregen die een andere betekenis dan ze aanvankelijk hadden. Veel namen raakten in onbruik, maar andere bleven tot op de dag van vandaag bestaan. Vaak werd een nieuw gesteente genoemd naar de locatie of het gebied waar het gevonden werd. Om orde in het geheel te scheppen werden verschillende manieren bedacht om de gesteenten te classificeren. Er werden zelfs allerlei families of clans van gesteenten onderscheiden. Eén van de bekendste classificaties van diepte- en uitvloeiingsgesteenten werd bedacht door Streckeisen. Hij deelde de gesteenten in op basis van het volumeaandeel van kwarts, kaliveldspaat, plagioklaas en foïden. Zijn indeling wordt weergegeven in het QAPF-diagram (Afbeelding 2) en is internationaal aanvaard door de IUGS (International Union of Geological Sciences). Het systeem van Streckeisen is zeer geschikt voor microscopisch onderzoek van slijpplaatjes, waarbij het volume van elk mineraal door tellingen kan worden vastgesteld. Bij veel vulkanieten is zo’n telling echter onmogelijk, doordat het gesteente voor een deel bestaat uit glas, of doordat de mineraalkorrels te klein zijn om ze te kunnen determineren. In dat geval is men aangewezen op kwantitatief chemisch onderzoek.