De stevige, verkalkte rostra van pijlinktvissen zijn al vroeg herkend in het zuiden van Limburg. Zover ik kon nagaan werden ze voor het eerst goed afgebeeld en summier, doch treffend, beschreven door Faujas de Saint-Fond72 die ze echter niet van een Latijnse naam voorzag. Dat gemis werd ondervangen door von Schlotheim257, die onder andere de soorten Belemnites mucronatus en Belemnites lanceolatus invoerde. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat daarna zo goed als alle Laat-Krijt belemnieten uit Europa, inclusief die uit het Maastrichtse, onder die noemers samengevat werden242. Binkhorst van den Binkhorst12 schaarde eveneens alles onder de naam mucronata, maar nu – terecht – in het genus Belemnitella en met d’Orbigny2223 als auteur. De meeste van de door Binkhorst prachtig afgebeelde stukken zouden we nu zonder probleem tot Belemnitella junior (zie hieronder) rekenen. De studie van belemnieten kwam pas echt op gang toen, met name in delen van de voormalige Sovjet Unie (Rusland, Oekraïne), het besef groeide dat meerdere soorten en ondersoorten konden worden onderscheiden en dat die stratigrafisch van grote waarde waren, met name in het laat-Campanien en Maastrichtien, ruwweg de laatste tien miljoen jaar van het Krijt8. Voortbordurend op dat werk voerde Jeletzky123-127 een soort standaardisering in, wat leidde tot een beter begrip van genera, soorten en ondersoorten en van de hierop gebaseerde biozones. Deze manier van werken kreeg navolging, en met name Naidin217-219 beschreef veel materiaal uit diverse Krijtvoorkomens in de Sovjet Unie, vaak op niet-navolgbare wijze, waarop-veel later-de nodige kritiek uit het ‘westen’ werd geleverd.

, , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,
Grondboor & Hamer

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Nederlandse Geologische Vereniging

John W.M. Jagt. (2012). Belemnieten uit het Laat-Krijt van Limburg. Grondboor & Hamer, 66(1), 128–137.