Fossiele schelpen kunnen door geologische processen vrij eenvoudig worden omgewerkt en in jongere lagen worden afgezet. Schelpen zijn vaak erg algemeen in mariene afzettingen, zijn vaak slijtvast (tenzij ontkalkt) en sommige soorten blijven ook na lang transport en veel slijtage nog goed herkenbaar (Cadée & Cadée, 2011; Langeveld, 2013). Hoewel dit soort omgewerkte fossiele schelpen biodiversiteitsanalyses of biostratigrafische analyses kunnen bemoeilijken doordat ze het beeld in een afzetting vertroebelen, bieden ze in andere situaties juist waardevolle informatie over herkomstgebieden van sediment en daarmee zelfs indicaties van de ligging van oude riviersystemen (Janse, 2013; Slupik et al., 2013). In koude perioden van het Pleistoceen had de (oer-)Rijn een heel ander karakter dan de tegenwoordige rivier en voerde, ook dankzij meer erosie in het achterland, meer en grover sediment aan (Berendsen, 2011), soms zelf bevroren brokken zacht sediment of grote stenen in stukken ijs (zie bijvoorbeeld Langeveld & Janse (2014)). Hier beschrijven wij een kleine maar opvallende verspoelde molluskenfaunule uit de Formatie van Kreftenheye uit de zandwinning aan de Hogebroeksweg (Raalte).

, , , , , , , , ,
Afzettingen

CC BY-NC-ND 2.0 NL ("Naamsvermelding-NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken")

Werkgroep voor Tertiaire en Kwartaire Geologie

Marijn Roosen, Jan G. Brewer, & Bram Langeveld. (2020). Een verspoelde molluskenfaunule uit de zandwinning aan de Hogebroeksweg (Raalte) met opvallend veel Habecardium tenuisulcatum (Nyst, 1836). Afzettingen, 41(2), 29–33.