In de voetsporen van Rachel Carson kan de vraag gesteld worden of de chemische gewasbescherming die nodig is om hoogproductieve landbouw in Nederland te bedrijven zich verdraagt met de instandhouding van de biodiversiteit. Vaak wordt het functioneren van ecosystemen aangevoerd als belangrijk argument voor de bescherming van biodiversiteit, maar dit argument staat zwak omdat in bijna elk systeem een hoge mate van functionele redundantie heerst. Sinds de Rio-conferentie, nu 20 jaar geleden, wordt erkend dat het begrip biologische diversiteit drie aspecten kent: genetische variatie, soortenrijkdom en diversiteit in het landschap. Op elk van deze drie niveaus kunnen bestrijdingsmiddelen effecten veroorzaken, door flessenhalseffecten in populaties, sterke gerichte selectie en verlies van gevoelige soorten. Causale relaties zijn echter moeilijk te leggen. Er zijn drie kritische punten waarop meer onderzoek nodig is. In de eerste plaats zijn sommige insecten door hun gedrag speciaal gevoelig voor de effecten van subletale blootstelling aan insecticiden. In de tweede plaats is de endocriene regulatie van ontwikkeling en reproductie een uitermate gevoelig proces gebleken. Ten derde kunnen mengsels van stoffen onverwachte effecten hebben. Vanwege gebrek aan kennis op alle drie punten kan de vraag hoe het huidige niveau van gewasbescherming de Nederlandse biodiversiteit beïnvloedt nog niet goed causaal onderbouwd worden.