De typische ontwikkelingscyclus van de schorzijdebij, Colletes halophilus. Volgend op onderzoek naar het larvale voedsel, het foerageergedrag en het bouwen van specifieke mannelijke en vrouwelijke broedcellen, beschrijven we nu de levenscyclus van de schorzijdebij, Colletes halophilus Verhoeff. De Colletinae (zijdebijen) zijn solitaire bijen met een korte, tweelobbige tong die dient om kliersecreet uit te smeren over de binnenwand van de uitgegraven celholte. Het materiaal polymeriseert tot de voor deze bijen typische perkamentachtige celwand. Vrouwtjes transporteren stuifmeel in opvallende ‘scopae’ (gespecialiseerde haarvelden) vooral op de femur en tibia van de achterpoten, maar ook op de metasomale sterna en de zijkant van het propodeum. Het onderzoek naar de larvale ontwikkeling en de wijze van overwinteren is uitgevoerd in het Verdronken Land van Saeftinghe (Zeeland). Hier verzamelt C. halophilus bijna uitsluitend pollen op zulte (zeeaster), Aster tripolium. De resultaten betreffende de nestbouw zijn verkregen door waarnemingen in de periode 2005-2010. Van augustus 2005 tot juli 2006 werd specifiek het verloop van de larvale ontwikkeling bestudeerd: maandelijks werd een aantal broedcellen opgegraven om de vordering van de juveniele stadia te bekijken. Hiervoor werden alle cellen van een maandelijks monster geopend en van bovenaf in groepjes gefotografeerd. De vliegperiode is van midden augustus tot begin oktober. Broedcellen worden door het vrouwtje één voor één gebouwd, van larvaal voedsel voorzien en belegd. De cellen liggen meestal alleen aan het eind van een zijgang van de centrale verticale tunnel (trosvormig nest). De cellen van één nest reiken vaak tot eenzelfde diepte. De meeste cellen bevonden zich op ongeveer 20 cm in de grond. Het ei-stadium duurt ongeveer een week. De larven groeien langzaam. Het is opmerkelijk dat bij deze soort slechts jonge en halfvolgroeide larven in de cellen overwinteren. Na de winter groeien de larven verder en pas in juni vindt de overgang naar het ‘prepop’-stadium plaats. Dit is het moment waarop de volgroeide larve de ontlasting afscheidt in een ketting van ‘fecale korrels’. Hoewel er geen duidelijke cocon voorkomt, worden er wel draden gesponnen, waarmee de ontlastingslierten worden verweven en in een compacte laag tegen de celwand worden geplakt. Cellen met prepoppen of poppen zijn van buitenaf goed te herkennen. Door de doorzichtige celwand zien we dat de bruine laag ontlasting veel hoger langs de wand reikt dan de gele massa van larvaal voedsel in cellen met de jongere stadia. De verpopping begint eind juli. Medio augustus kunnen de bijen uit de grond kruipen. Jürgen Esser (2004) heeft voor C. daviesanus (boerenwormkruidbij) in Duitsland een beschrijving gegeven van de ontwikkeling, die zich leent voor vergelijking. Het verloop in de tijd van de larvale ontwikkelingscyclus van C. halophilus blijkt op belangrijke punten te verschillen. Een verschil is dat C. daviesanus als prepop overwintert. Dit is een meer algemene manier van overwinteren voor solitaire bijen. Verder is ook de nestbouw van C. daviesanus verschillend, namelijk met gangen waarin de cellen achter elkaar worden gebouwd. Deze soort nestelt in harde substraten en kan zelfs nesttunnels ‘boren’ in zandsteen. Wij veronderstellen een samenhang tussen genoemde verschillende nestbouwtypen en de kenmerken van de bodem waarin nesten gegraven worden. Colletes halophilus heeft zich in de loop van de evolutie gespecialiseerd op de laatbloeiende zulte. Dit is bepalend voor habitat en vliegtijd en mogelijk dus ook voor de larvale ontwikkeling. Bij bijensoorten die op andere planten en in andere perioden van het jaar fourageren kunnen andere nestarchitectuur en andere larvale ontwikkelingsschema’s ontstaan. De typische overwintering van C. halophilus in de vorm van larven kan samenhangen met het exclusief voorkomen van deze soort langs de Atlantische kust, waar de winters gematigd zijn.


Additional Files
EB 81.jpg Cover Image , 427kb