Identificatie van West-Palearctische Dolichomitus-soorten (Hymenoptera: Ichneumonidae: Pimplinae) In dit artikel wordt een determinatietabel gegeven tot de West-Palearctische Dolichomitussoorten.Voor het hier gepresenteerde werk zijn zo’n 3500 dieren bestudeerd en aan 400 daarvan is een groot aantal metingen verricht die de basis vormen voor de numerieke informatie in de tabellen. Dolichomitus excavatus, D. milleri en D. quercicolus worden hier beschreven als nieuwe soorten. Dolichomitus-soorten zijn in het algemeen vrij grote, slanke sluipwespen met een lange ovipositor en zwart met rode poten als algemeen kleurpatroon. De ovipositor wordt in rust aan beide zijden bedekt door een lange ‘flap’ die dienst doet als tastorgaan. Met hun ovipositor kunnen de dieren doordringen in hout en daarin levende keverlarven parasiteren. Daarbij leeft de sluipwesplarve ectoparasitair en zuigt de keverlarve eerst als deze volgroeid is geheel uit. De ovipositor bestaat uit een centraal boven deel en twee glijdend daarmee verbonden onder delen (valven).Tussen deze drie delen bevindt zich in de lengte een kanaal waardoor het ei naar buiten wordt geperst. De onderste valven bezitten aan het einde groeven en min of meer tandvormige structuren waarmee ze houvast kunnen vinden in het hout. Door de valven beurtelings te verschuiven kan de sluipwesp de ovipositor het hout in wrikken. Dit proces wordt vaak ‘boren’ genoemd, maar is het niet. Alleen de legbuis gaat het hout in en de flappen niet. Die rusten soms op het hout bij de plaats waar ‘geboord’ wordt, maar ze worden ook wel recht omhoog gestoken. De structuren op de ovipositor spelen een belangrijke rol bij de determinatie van de soorten. Bij Dolichomitus omvat de onderste valve op de plaats van die structuren de centrale valve en daardoor is de ovi- positor op die plaats verbreed (zie figuur 8 en 9).Vooral het aantal en de vorm van de groeven op die verbreding zijn belangrijk voor de determinatie. Zo kunnen groeven voorover hellen (inclivous - zoals in figuur 22), rechtop staan, of achterover hellen (reclivous - zoals in figuur 18). Omdat mannetjes geen ovipositor bezitten zijn ze veel kleiner en onopvallender dan wijfjes en wellicht mede daarom zijn ze veel minder aanwezig in insectencollecties. Ze missen uiteraard ook de ovipositor structuren die bij de wijfjes voor de determinatie worden gebruikt en daarom ontbreken ze vaak in vroegere determinatie tabellen. Hier wordt nu ook een tabel voor de mannetjes gepresenteerd. Daarbij speelt de vorm van de valven een belangrijke rol (zie figuren 30-53). Zo hebben beide sexen weinig kenmerken met elkaar gemeen en is het ‘matchen’ van de sexen soms niet eenvoudig. Daartoe leveren bijna alleen de structuur van het propodeum en de sculptuur van het abdomen bruikbare informatie. Het propodeum is ogenschijnlijk het achterste deel van de thorax en wordt in oude literatuur wel als metathorax aangeduid. In feite is het een deel van het eerste achterlijfssegment, maar bij het tellen van de segmenten van het abdomen wordt het versmalde deel, de petiolus als eerste segment genomen. Op het propodeum kunnen bij de Ichneumoniden allerlei lijsten (carinae) aanwezig zijn, maar bij Dolichomitus zijn er hoogstens twee centrale longitudinale carinae. De mate waarin deze ontwikkeld zijn kan een belangrijke rol spelen bij de determinatie en bij het koppelen van de sexen.


Additional Files
EB 81.jpg Cover Image , 427kb