Exotische mieren in Nederland (Hymenoptera: Formicidae). Stärcke heeft van 1926 tot 1944 herhaaldelijk melding gemaakt van exotische mierensoorten in Nederland. In de periode daarna zijn door de Plantenziektenkundige Dienst (Wageningen) niet-inheemse mieren verzameld en gedetermineerd. In de periode 2002-2006 is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van (vaak ongedetermineerde) exotische mieren in collecties en in kassen van botanische tuinen en dierentuinen. Hoewel nog niet al het materiaal op naam is gebracht, zijn er nu 76 exotische mierensoorten voor Nederland vastgesteld. Negenendertig soorten zijn alleen ‘onderschept’ tijdens inspecties van de Plantenziektekundige dienst, 23 soorten hebben kans gezien zich tijdelijk te vestigen en twaalf soorten komen thans lokaal in allerlei gebouwen in Nederland voor. In vergelijking met de jaren voor 1945, zijn er in de jaren 2000-2006 zeven soorten bijgekomen die zich in binnenmilieus gevestigd hebben, een is verdwenen, terwijl van vier soorten veel minder waarnemingen werden gedaan. Onder de nieuwkomers bevindt zich de witvoetmier Technomyrmex albipes, die nu zelfs de meest algemene mier is in botanische tuinen en dierentuinen. De ‘oudste’ exoot is de faraomier Monomorium pharaonis. Deze is nu nog steeds wijdverbreid in verwarmde gebouwen en is daar met een zekere regelmaat een plaag. Andere succesvolle binnenmilieus in gebouwen zijn de Argentijnse mier Linepithema humile, het spookdraaigatje Tapinoma melanocephalum en de tropische staafmier Hypoponera schauinslandi. Van alle waargenomen tijdelijke en lokale exotische soorten is het overgrote deel wereldwijd bekend. Door biologische bestrijdingsmaatregelen kunnen lokaal gevestigde exotische mieren vervangen worden door andere. Zo is in de Hortus in Leiden Paratrechina longicornis verdrongen door Technomyrmex albipes, die als natuurlijke vijand werd ingezet. Door de toepassing van een breed scala aan bestrijdingsmethoden in Burgers’ Bush te Arnhem halverwege de negentiger jaren van de vorige eeuw is Linepithema humile door de onopzettelijk geïntroduceerde T. albipes vervangen. De zwarte reuzenmier, Camponotus vagus, die regelmatig wordt geïmporteerd met houten spoorbielzen wordt bedreigd door vervanging door betonnen bielzen. De schorpioenmier Crematogaster scutellaris en de dwergschubmier Plagiolepis taurica kunnen zich zowel binnen als buiten vestigen. Er is echter nog geen sprake van uitbreiding op plaatsen waar zij zich tijdelijk hebben gevestigd. Dit zelfde geldt voor de muurmier Lasius emerginatus, hoewel er sterke aanwijzingen zijn dat deze soort zich binnenkort definitief in Nederland zal vestigen. Anders dan bij veel andere insecten, hebben mierenexoten ondanks het hoge aantal introducties en locale vestiging geen enkele invloed op de sterk competitieve inheemse (mieren)fauna van Nederland.