Waarom zijn er zoveel soorten geleedpotigen? Het grote aantal soorten binnen de geleedpotigen is vaak reden tot discussie omtrent de mechanismen die een rol spelen bij soortvorming. Soortvorming wordt vaak in twee typen onderverdeeld: allopatrische en sympatrische. Bij allopatrische soortvorming zijn twee populaties geografisch van elkaar gescheiden en door verstorende selectie gaan ze genetisch van elkaar verschillen. Bij sympatrische soortvorming paren individuen selectief met elkaar omdat ze bepaalde (fenotypische) karaktertrekken in elkaar waarderen ('assortative mating'). Verschillende populaties kunnen daardoor sexueel van elkaar worden geïsoleerd terwijl ze wel in eikaars omgeving voorkomen (sympatrisch). Vaak wordt iets allopatrisch of sympatrisch genoemd terwijl de verantwoordelijke krachten voor soortvorming veel complexer zijn. Als gevolg hiervan dreigen de werkelijke patronen van soortvorming verhuld te blijven. In dit essay gaan we in op eigenzinnige elementen die in cellen van vele geleedpotigen leven en een belangrijke rol blijken te spelen bij soortvorming. Om soortvorming te genereren moet een eigenzinnig element in staat zijn de reproductie van z'n gastheer te beïnvloeden, zodat het element aan meer dan de helft van de nakomelingen wordt doorgegeven. Met andere woorden: de segregatie van het element wijkt af van de normale Mendeliaanse genetica, waarin chromosomen in een verhouding van 1:1 aan de volgende generatie worden doorgegeven. We beschrijven de rol van Wolbachia en een recent ontdekte bacterie, 'transposable' elementen, B-chromosomen, 'meiotic drive' en Medea-genen In de tabel beschrijven we de potentiële verspreiding en het voorkomen van de elementen binnen taxa en soorten van de geleedpotigen. We pleiten voor meer onderzoek naar eigenzinnige elementen en stellen een methode van onderzoek voor om meer duidelijkheid te scheppen met betrekking tot eigenzinnige elementen en de rol die ze hebben gespeeld en spelen in soortvorming.