De toortswants Campylomma verbasci werd tot voor kort weinig in Nederlandse boomgaarden gezien. Zuidelijker in Europa zou de soort vooral nuttig zijn, omdat hij leeft van spintmijten en bladluizen. Sinds enkele jaren echter is de toortswants, vooral in Limburg en Oost-Brabant, plaatselijk soms zo talrijk dat hij schade veroorzaakt aan appels. Dit is nieuw voor Nederland, maar al jaren een groot probleem in delen van Canada en de Verenigde Staten, waar de soort lang geleden per ongeluk binnengebracht is. Om die reden is daarginds veel onderzoek aan deze soort gedaan, maar een vlotte manier om grote aantallen te kweken was nog niet gevonden. Deze wordt hier beschreven. Volwassen ♀♀, plus een aantal ♂♂, worden op aardappelplanten in een kooi gezet waar ze voor 3-4 dagen eieren kunnen leggen. Behalve bladluizen, bijvoorbeeld Myzus persicae, worden als voedsel ook meelmoteieren, gemengd stuifmeel en honing aangeboden. Een en ander gebeurde bij 20 °C en 18 uur licht per etmaal. De eieren komen dan na ongeveer 14 dagen uit. Wanneer alleen bladluizen als voer aangeboden werden, bleken veel jonge nimfen te verdwijnen. Vooral met meelmoteieren, maar ook met het andere extra voedsel, groeien die wel voorspoedig op. De ontwikkeling van de vijf nimfestadia neemt circa 18 dagen. Veertig dagen na het inzetten van de oudergeneratie, kunnen weer jonge eileggende ♀♀ op nieuwe planten gezet worden. Vier à vijf nakomelingen per vrouwtje per dag kunnen verwacht worden; vrouwtjes en mannetjes in gelijke aantallen. Voor een wekelijkse productie van 500-1000 wantsen is het voldoende 40 ♀♀ halfwekelijks op een viertal aardappelplanten over te zetten. Tussentijds behoeven de planten niet vervangen te worden, want de toortswants doet geen schade en voorkomt ook, wanneer voldoende talrijk, dat bladluizen de planten afbreken.


Additional Files
EB 61.jpg Cover Image , 298kb