Een nieuwe bestudering van de preparaten nr. 874 en 878 (cf. Ent. Ber. 25 : 76, 1965) leerde mij tot mijn niet geringe verbazing, dat ik de bladvormige chitineplaten op het ostium van chrysitis kon veranderen in de dunne richels, die het kenmerk van tutti zouden moeten vormen. Hiermee vervalt elk betrouwbaar verschilpunt tussen chrysitis en zijn zogenaamde dubbelganger. De enige logische conclusie die overblijft, is dan ook, dat alle Nederlandse exemplaren tot één enkele soort behoren, Plusia chrysitis L. Intussen heeft het onderzoek van enige honderden exemplaren van deze soort me wel het een en ander geleerd over de verschillen, die tussen de twee generaties bestaan en waarin ik daarvoor nooit erg heb gehad. Ik hoop daarop in het volgende deel van de Catalogus terug te komen. Wel zou ik de reeds verkregen gegevens graag zoveel mogelijk uitbreiden. Ik zou het daarom zeer op prijs stellen, als alle lepidopterologen mij de volgende biezonderheden wilden verstrekken: (a) de data van al hun exemplaren (als er meer van dezelfde datum zijn, dan het aantal), (b) het nauwkeurige aantal exemplaren van de beide generaties met verbonden en niet verbonden koperkleurige banden op de voorvleugels, vier groepen dus. Hoe breed de verbinding is, doet er niet toe. Hij is er, of hij is er niet.