“Afgelegen in de zuidwesthoek van Friesland ligt sinds eeuwen het mooie land van gaast en klif. Oud is het land, oud zijn de kliffen, de gaasten en de bossen” (Post-Beuckens, 1947). De geologie en het landschap van het Gaasterland wijken in velerlei opzicht af van de rest van Friesland. De streek is, anders dan het overwegend vlakke weidekarakter van Friesland, juist glooiend en bosrijk (Afb. 1). De lage heuvelruggen heetten vroeger ‘gaasten’ (letterlijk: zandige hoogten; verwant aan het woord ‘geesten’). Het hoogste punt van het Gaasterland nabij Oudemirdum ligt op 12,70 meter boven NAP. Het is dit zwak golvende reliëf, dat het landschap van zuidwestelijk Friesland zo aantrekkelijk maakt. Uit oude kaarten blijkt dat in de achttiende en negentiende eeuw het middengedeelte van het Gaasterland vrijwel geheel met bos bedekt was. Dat het Gaasterland vanouds bewoond is geweest, bewijzen onder andere vondsten van de Neolithische Trechterbekercultuur (ca. 3.000 jaar v. Chr.).