Beoosten Winterwijk dagzoomt een kleine horst van gesteenten uit de Triastijd. In het middendeel van dat laagcomplex bevindt zich een 40 meter dikke kalksteenlaag, uit micriet (fijne kalksteendeeltjes) bestaande- ooit door blauwwieren uitgescheiden. Het gesteente wordt sinds 1932 ontgonnen in een steengroeve. Het zeer fijnkorrelige sediment blijkt een veelheid van levensvormen te hebben bewaard, een unieke fossielenschat. De levenswereld aan de zeer vlakke kust van een bremzoute zee, circa 245 miljoen jaar geleden tijdens het Anisien, is hier versteend tot ons gekomen. Aan de bovenzijde werd het kalksteenpakket verkarst, vermoedelijk tegen het einde van het Juratijdvak toen de Atlantische oceaan open ging breken. Mogelijk door de aanvang van de opplooiing van de Alpen, tegen het einde van de Krijttijd, werd het gebied opgeheven en geplooid – er kunnen toen rond Winterswijk lage bergruggen hebben gelegen. De weinig verharde gesteenten werden alweer spoedig door erosie afgevlakt; tijdens het Paleogeen was het gebied opnieuw een doorgaans vlakke zeebodem. Het ijstijdvak liet een deklaag van een paar meters dik achter. Lang waren de oude gesteenten alleen op de bodem van de Ratumse beek ontsloten. De steengroeve heeft de bestudering van uitzonderlijke fossielen in de kalksteen mogelijk gemaakt.