Het konijn lijkt op de haas maar is kleiner en heeft kortere oren zonder donkere punten. Het volwassen dier weegt tot 2,5 kg. Konijnen leven in groepen in zelfgegraven holen (burchten). Binnen de groepen bestaat per sekse een duidelijke rangorde. De jongen worden in een aparte nestkamer geboren. De jongen die wegtrekken en aan het eind van de zomer geen plek in een burcht hebben bemachtigd, leven in herfst en winter bovengronds. Doordat ze bij het foerageren het liefst dicht bij hun burcht blijven, door hun keutels en urine geconcentreerd op latrineplekken te deponeren en door het openkrabben van de grond, zorgen konijnen voor toename van de botanische en faunistische diversiteit (Dekker 2007). Daarnaast is het konijn een belangrijke prooi voor onder meer buizerd, hermelijn, bunzing en vos. De soort is gevoelig voor nat en koud weer (Rödel & Dekker 2012). Konijnen worden in het wild maximaal vier jaar oud (Lockley 1976).