De mol is met geen enkel inheems zoogdier te verwarren, met name vanwege zijn bijzonder gevormde, zijwaarts staande grote voorpoten. De fluweelzachte pels is leikleurig tot zwart, maar kleurafwijkingen zijn niet zeldzaam (Husson & van Heurn 1959, Martinet 1769). Mannetjes zijn, inclusief staart, tot 20 cm lang, vrouwtjes tot 18 cm. Volwassen mannelijke mollen zijn doorgaans duidelijk zwaarder (tot 140 g) dan volwassen, niet zwangere vrouwtjes: deze wegen zelden meer dan 100 g. Mollen leven vrijwel permanent ondergronds in een zelfgegraven netwerk van gangen. Elke mol heeft een eigen gangenstelsel dat tegen soortgenoten wordt verdedigd. Alleen in het vroege voorjaar, als de dieren seksueel actief zijn, bestaat er kort contact tussen beide geslachten. De omvang van dit territorium is sterk afhankelijk van het voedselaanbod. Enkele weken na de geboorte worden de jongen door de moeder uit haar territorium verdreven. Op hun zoektocht naar een eigen woonplek graven de jonge mollen lange ritten vlak aan het oppervlak.