De huisspitsmuis behoort tot de groep van de wittandspitsmuizen. De rugvacht is rossig tot donkerbruin en gaat zonder scherpe scheiding over in de grijze buik. Met een kop-romplengte tot 9 cm, staartlengte tot 4,5 cm en een gewicht tot 19 g is hij relatief groot. De soort is overwegend nachtactief. In maart-oktober werpt een vrouwtje 3-4 keer 3-6 jongen. Bij aanvang van het voortplantingsseizoen bestaat de populatie nagenoeg volledig uit dieren van het vorige jaar, maar eind juli zijn deze al vrijwel allemaal vervangen door de nieuwe generatie, terwijl slechts 0,5% de tweede winter overleeft. Naar schatting leven er in een dorpse omgeving 75-100 dieren per hectare. Huisspitsmuizen houden geen winterslaap, maar kunnen in koude periodes in lethargische toestand geraken, waarbij de lichaamstemperatuur tot 18°C zakt (Churchfield 1990). Huisspitsmuizen maken soms wel 20% van de in kerkuilbraakballen gevonden prooidieren uit (de Bruijn 1979). In deze atlas is meer dan de helft van de waarnemingen gebaseerd op braakbalvondsten.