De franjestaart dankt zijn naam aan de rij borstelharen aan de onderrand van de staarthuid. Deze haren hebben een tastfunctie (Czech et al. 2008). Er is een duidelijke overgang tussen de bruine rugvacht en de lichte buik. De snuit is relatief lang en vleeskleurig, de oren zijn licht van kleur en relatief lang, de tragus is lang en spits. De franjestaart is middelgroot, met een kop-romplengte tot 55 mm, een spanwijdte tot 28 cm en een gewicht tot 12 g (Schober & Grimmberger 1998). De soort vliegt relatief langzaam en kan met zijn brede vleugels goed manoeuvreren in dichte vegetatie. Ook de echolocatie is hierop aangepast (Siemers & Swift 2006, Swift & Racey 2002). Franjestaarten verlaten pas laat in de avond hun verblijfplaats (Erkert 1982). Omdat ze veel prooien van bladeren pakken, zijn ze minder afhankelijk van de insectenpiek in de schemerperiode (Swift 1997).