De hermelijn is ’s zomers op de rug en staart kaneel- tot roodbruin en op de onderzijde (ivoor)wit tot eigeel. De grens tussen beide kleuren loopt vrijwel recht en wangvlekken ontbreken, in tegenstelling tot bij de wezel. In de winter worden sommige hermelijnen deels of geheel wit, uitgezonderd de opvallende zwarte staartpluim (King & Powell 2007). De soort heeft een krachtiger voorkomen dan de wezel. De gemiddelde kop-romplengte is bij mannetjes 29 cm, bij vrouwtjes 23 cm (Eykman 1937). De lengte van de staart is minstens een derde van de kop-romplengte. Mannetjes wegen maximaal 350 g, vrouwtjes 230 g (Twisk et al. 2010). Hermelijnen zijn voornamelijk dagactief (Zielinski 2000). Hun ‘home range’ bedraagt enkele tot tientallen hectares (Reichstein 1993). Territoria van mannetjes overlappen meestal die van meerdere vrouwtjes. De rans (paartijd) valt van half april tot juni. Bijzonder is dat vrouwtjes reeds als nestjong kunnen worden bevrucht (O’Connor et al. 2006). Er is een uitgestelde embryonale ontwikkeling tot rond begin maart. In april-mei worden gemiddeld zes jongen geboren (King 1981, King & Powell 2007).