De wezel is ons kleinste roofdier. De bovenzijde is kaneel tot diep chocoladebruin, de onderzijde ivoorwit. De grens tussen beide verloopt grillig. De staart is bruin en kort. Op de witte wangen heeft de wezel kleine bruine vlekken, de oorschelpen zijn klein. In Nederland bedraagt de gemiddelde kop-romplengte voor mannetjes 20 cm, voor vrouwtjes 17 cm (Brugge 1977). Mannetjes wegen maximaal 150 g, vrouwtjes 85 g (Twiske et al. 2010). De soort is voornamelijk dagactief. Korte activiteitsperioden wisselen af met korte rustpauzes. De wezel kan uitstekend zwemmen en klimmen. De territoriumgrootte varieert, afhankelijk van voedselaanbod en jaargetijde, van minder dan één tot wel 10 ha. Mannetjes hebben een groter leefgebied dan vrouwtjes. Bij een hoge muizenstand zijn de territoria kleiner en ontstaan plaatselijk hogere dichtheden. Bij weinig muizen leiden veel wezels een min of meer zwervend bestaan (Schmitt 2006). In een goed muizenjaar kunnen wezels twee keer jongen werpen, normaal is dat één keer. Een worp bestaat gemiddeld uit vier jongen. Wezels leven in het wild niet veel langer dan een jaar (King & Powell 2007).