Een naam, afgeleid van een grondvorm klaija, hetgeen kleverig vocht betekent. Als we ons het blauwzwarte, weke stinkende slijk van het wad voor ogen halen, is de naam een goede karakteristiek voor het ongerijpt, vers aangevoerde zwavelhoudende bezinksel uit vele overspoelingen met de vloedstroom. Door het slijm van ontelbare kokkels en het aangepaste vastleggende vermogen van diatomeeën, blijft bij elke eb meer slib achter dan met de ebstroom wordt afgevoerd. De klei heeft dan al een lange weg afgelegd, van Scandinavië naar het Duitse middelgebergte en terug met de Rijn naar de zee. Van steen tot mica.
Additional Metadata | |
---|---|
, , , , , , , , , , , | |
Grondboor & Hamer | |
CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding") | |
Organisation | Nederlandse Geologische Vereniging |
B. Van Heuveln. (1990). Klei. Grondboor & Hamer, 44(4/5), 99–104. |