De bestudering van fossiele sporen (paleoichnologie) is een specialistische studie, die tot de paleontologie behoort. Omdat het hier om sporen van dieren gaat en geen overblijfselen van de maker zelf zijn, is de classificatie van de ichnologie, zoals families, geslachten en soorten, parataxonomisch. Dit betekent, dat de systematiek van sporen naast die van de normale classificatie van het planten- en dierenrijk staat. Aan de wetenschappelijke naam kan men al vaak herkennen, dat het een spoor betreft. Uitgangen als -ichnium, -ichus, -ichnites en -ichnus tonen dat aan. Sporen zijn meer dan alleen loopsporen. Zo behoren bij voorbeeld coprolieten (fossiele uitwerpselen), braakballen, eieren, bijt- en vraatsporen, boor-, kruip- en graafsporen ook tot de ichnologie. Neoichnologie betreft recente sporen en paleoichnologie fossiele sporen. Een groot voordeel van de beschrijving van recente sporen is, dat men de maker kan achterhalen. Dit in tegenstelling tot fossiele sporen. Slechts in uitzonderlijke gevallen vindt men een fossiel spoor met aan het eind de maker, ook als fossiel. Als voorbeeld het kruipspoor van een degenkrab uit de Jura van Solnhofen met de maker erbij.

, , , , , ,
Grondboor & Hamer

CC BY 3.0 NL ("Naamsvermelding")

Nederlandse Geologische Vereniging

H. Oosterink. (2007). Tetrapodensporen uit Perm- en Triasafzettingen in Thüringen. Grondboor & Hamer, 61(6), 153–158.