Voordat de gehele excursie naar de Hoegne-vallei zou gaan, was A. Touw al op verkenning geweest naar dit westelijke afwateringsgebied van het plateau. Plaatselijk hebben de soms zeer diepe dalen van de Hoegne en haar vele zijbeken de onderliggende steenlagen flink doorsneden zodat de mossenrijkdom, vooral bij bronnetjes, zeer groot was. La Statte Ruisseau tussen Chafour (½ km ten oosten van Solwaster) en de Rochers de Bilisse bleken zeer de moeite waard. Op de rotsen groeiden o.a. Andreaea rupestris en A. rothii, Coscinodon cribrosus en Leptodontium flexifolium. Leptodontium groeide hier aan de voet van rotsblokken op vaste, grotendeels onverteerde humus. Een prachtige bronvegetatie met veel dotters leverde Trichocolea tomentella op naast de bronnetjesbos-soorten Plagiochila, Chiloscyphus polyanthus, Cirriphyllum piliferum, Thuidium tamariscinum, Brachythecium, Eurhynchium striatum en Calliergonella cuspidata met daartussen lange, vrijwel onvertakte thalli van Riccardia pinguis. Een steile rotswand langs de Amblève bij Stoumont leverde o.a. de volgende soorten op; Barbula fallax, Brachythecium glareosum, Camptothecium lutescens, Ctenidium molluscum, Encalypta streptocarpa, Eurhynchium striatum, Fissidens bryoides, Racomitrium aciculare, Rhytidiadelphus loreus, R. triquetrus, Schistidium apocarpum en de levermossen Diplophyllum albicans, Lepidozia reptans, Metzgeria furcata en Plagiochila asplenioides.