De omgeving van Son is erg arm aan epifytische lichenen en de soorten die je aantreft zijn vaak ook nog slecht ontwikkeld. Gelet op de verspreiding van lichenen in Nederland kan het interessant zijn een kijkje te nemen in het noorden van ons land. Tijdens een familiebezoek in Beijem ten noordoosten van de stad Groningen kreeg ik gelegenheid een wandeling te maken juist buiten de nieuwbouwwijk. Mijn aandacht ging vooral uit naar epifytische lichenen. Erg opvallend waren bijvoorbeeld Parmelia acetabulum, P. subrudecta, P. glabratula Lecanora chlarotera, Evernia prunastri, Physcia te nella, Ramalina farinacea en R. fraxinea. Op een oude Fraxinus bij een boerderij (km.hok 7.34.51) viel mijn oog op een Parmelia-soort met een opvallend grijs/blauw oppervlak, zodat mijn eerste gedachte was; Parmelia tiliacea. Maar bij nader onderzoek thuis bleek dat de isidiën die zich voornamelijk in het midden van het thallus bevonden een heel typische vorm hadden. Het uiterlijk van de isidiën zou je kunnen omschrijven als haarknotsvormig met een grofkorrelige bovenkant. Bij P. tiliacea zijn de isidiën cilindervormig met een afgeronde soms verdiepte bovenzijde. Verder is het thallus van de gevonden soort, aan de bovenkant, vooral naar de rand, licht glanzend, en aan de onderkant, in het midden zwart, met een brede bruine rand, bezet met zwarte rhizinen, uitgezonderd de randzone. Het gevonden materiaal is goed ontwikkeld en heeft lobben met een afmeting tot 1 cm. Mijn conclusie was dat het Parmelia pastillifera zou moeten zijn. Omdat de Korstmossentabel van H.van Dobben deze soort niet vermeld heb ik het materiaal naar Harrie Sipman gestuurd. Hij bevestigde mij dat het inderdaad Parmelia pastillifera was. Tevens bleek dit de eerste vondst in Nederland te zijn.