Het is moeilijk aan te geven waar het beginpunt ligt van de lichenologie als wetenschap. Men zou hiervoor kunnen nemen Linnaeus’ Species Plantarum (1753), het officiële beginpunt van de moderne taxonomie; of Acharius’ Methodus (1803), het feitelijke startpunt van de lichenen-taxonomie. Ook zou men kunnen denken aan Schwendener (1869); hij was de eerste die de hypothese uitte dat lichenen een sybiose tussen alg en schimmel zijn. Een andere mogelijkheid is Nylander (1866) die voor het eerst het verband tussen het voorkomen van lichenen en luchtverontreiniging opmerkte. In elk geval kunnen deze vier beschouwd worden als de eerste vertegenwoordigers van wat nu nog steeds de hoofdrichtingen binnen de lichenologie zijn: taxonomie, fysiologie en ecologie, het laatste vaak met de nadruk op effekten van luchtverontreiniging. Het Nederlandse onderzoek speelde in die begintijd een zeer ondergeschikte rol; de eerste Nederlandse publikatie op lichenologisch gebied met meer dan alleen lokaal belang dateert uit 1947. Toch had ons land toen al een groot aantal lichenologen gekend, maar hun aktiviteit was – op een enkele uitzondering na – alleen van inventariserende aard. Alles overziende zou men de Nederlandse lichenologie in vier perioden kunnen indelen: 1845 – 1900: periode KNBV 1940 – 1958: periode Maas Geesteranus – Barkman 1971 – 1976: periode WHEN vanaf 1977 : periode Bryologische werkgroep Voor wat er voor 1845 gebeurde en voor meer details over wat er hierna gebeurde zij verwezen naar het zeer lezenswaardige artikel van Maas Geesteranus (1947). Hieronder zullen de afzonderlijke perioden meer in detail besproken worden.