Evenals vorige jaren werd ook in 1970 een eendentelling gehouden om het aantal broedparen vast te stellen. De medewerkers aan deze telling waren de heren R.M. Dubbelt, A.J. van Dijk, F.J. Koning, P.C. van Spanje, T.M. van Spanje en H. Vader. In voorgaande jaren werd de telling gehouden omstreeks half juli omdat dan de pulli van de Kuifeenden eveneens kunnen worden geteld. Om ook van de overige eendensoorten het aantal broedparen vast te stellen voldeed de half-juli-telling niet. Het bleek namelijk dat een groot deel van de vroeg dende zwemeenden het terrein dan reeds verlaten hadden. Daarom werd dit jaar besloten om twee tellingen te houden en wel op 17 mei en 5 juli. De eerste telling (17 mei) is voornamelijk om het aantal broedparen van alle eendensoorten en meerkoeten vast te stellen. De tweede telling (5 juli) is om het broearesultaat te kontroleren, vooral van de Kuif- en Tafeleend. Door een aantal Russische ornithologen is een populatieonderzoek bij de Kuifeend gedaan, waar uit bleek dat hoe groter de populatie werd, hoe minder pulli groot gebracht werden. Dit is nu precies wat ons in de A.W.- duinen ook al was opgevallen, doch wat wij niet konden verklaren. Ons bleek namelijk dat er wel grote aantallen pulli geboren werden, maar binnen één week na de geboorte was een groot aantal hiervan verdwenen. De laatste week van juni waren vooral in het eerste infiltratiegebied grote aantallen Kuifeend-pulli aanwezig maar tijdens de telling van 5 juli was dat aantal al sterk verminderd. Deze vermindering zette zich ook nog later voort, waardoor het eind juli normaal was om een Kuifeend ♀ te zien waar nog maar 2 of 3 pulli bij zwommen. Slechts een klein aantal Kuifeenden bracht een normaal aantal (7 tot 10 puil) groot. Dit betrof vooral de late broedsels.