Zondag 30 oktober 1988 liep ik te vogelen in de AW-duinen bij de ingang Oase. Ik was op zoek naar een van de vier of zelfs vijf IJsvogels, die er volgens geruchten moesten zitten. In een struik langs het Sprenkelkanaal ontdekte ik vrij snel één van deze ”blauwe diamantjes”, die zich verraadde door zijn schelle ’tzie-tzie’- roep. Tevreden met deze waarneming van één van mijn lievelingssoorten liep ik verder richting Vogeleiland. Plotseling zag ik enkele meters voor me een klein vogeltje over het zand tussen de duindoorns hippen, dat door zijn aparte gedrag opviel. Bij nadere bestudering met behulp van de verrekijker bleek het enkele opvallende kenmerken te bezitten: het was een kleine bruingrijze grasmus met gele poten en donkergele ogen. Vanwege de gele poten dacht ik aan een vrouwtje of juveniele Brilgrasmus, maar ik kon dit niet verifiëren omdat ik geen veldgids bij me had.