Op woensdag 28 oktober 2002 was ik thuis bezig met het bijwerken van mijn ‘huislijst’. Het was een mooie avond; het raam stond open en de muziek – ook van de buren – zacht. Ik had net mijn meest recente nieuwe huissoort Zwarte Ooievaar toegevoegd, toen ik plots een verre maar luide, diep rauwe schreeuw hoorde. “Ara’s”, dacht ik in een split second. En ja hoor, daar kwam een tweetal aanvliegen. Tja, de gemiddelde waargenomen exoot moet het veelal stellen zonder een bovenstaande Dutch Birding-achtige beschrijving. Tot voor kort mochten ze überhaupt al blij zijn als ze door vogelaars werden geboekstaafd. Medio jaren negentig is er echter sprake van een ommekeer en wordt het gemeengoed het voorkomen van exoten te documenteren; ongeacht wat men van faunaverrijking dan wel -vervalsing denkt, beseft de vogelaar: “meten is weten”. Deze trend was ook merkbaar in onze regio en er zijn artikelen met aantalsgegevens over ondermeer Nijlgans en Halsbandparkiet in Fitis verschenen. De Geelvleugelara’s van Elswout moesten het tot nu toe doen met enkele nogal terloopse vermeldingen, veelal anekdotisch en soms foutief (o.a. Slotboom, 1983; Lensink, 1996). De nieuwe Broedvogelatlas van SOVON vormde de aanleiding om de beperkt beschikbare gegevens eens op rij te zetten (de Nobel, 2002).