”Het gaat goed met de stichting. Natuurbeheer en ecologisch groenbeheer zijn toch, dat kun je wel zeggen, een gat in de markt. Overheden en instellingen hebben vaak geen idee van hoe natuurbeheer en groenbeheer in elkaar steken. Daarom doen ze steeds vaker een beroep op ons. Ons werk groeit enorm. We ondersteunen vrijwilligers, geven ecologische adviezen en bieden werkervaring aan langdurig werklozen. Het aantal vrijwilligers neemt toe. Neem bijvoorbeeld de vrijwillige weidevogelbescherming. Dat is een vijfjarenplan geworden, waar onze organisatie nu ook verantwoordelijk voor is. Via oproepen krijgen we er jaarlijks 250 vrijwilligers bij. Onvoorstelbaar! Zulke grote aantallen, daar snap ik niets van. En dat al in het derde jaar dat we hiermee bezig zijn. De toeloop is enorm. Straks hebben we zo’n 40 à 50 weidevogelwerkgroepen van vooral mensen die gewoon lekker bezig willen zijn. Die niets anders willen dan in april en mei bij een boer langs gaan om stokjes te zetten en nestbeschermers te plaatsen. Boeren zien steeds meer en steeds vaker het belang van weidevogelbescherming. Ze krijgen een soort zelfbewustzijn. Ze ervaren de natuur anders en kijken ook anders dan wij die vanaf het fietspad zitten te tellen. Ik behoorde ook tot die fietspad-groep. En dan mis je een aantal dingen, die zij wel zien. Bijvoorbeeld, wanneer er gemaaid wordt. Dan denk je dat al die vogels daarna dood zijn. Maar ik heb uren bij de boeren op de trekker gezeten en gezien dat een groot deel van die vogels wel degelijk in de slootkant en greppel duikt en daarna toch nog leeft. In net gemaaid grasland zijn pullen echter veel kwetsbaarder voor predatie en bovendien wordt hun voedsel weggemaaid. Zoiets kunnen we met de boeren bespreken, omdat ze dat zelf ook zien. De oplossing weten we nog niet, maar we hebben er wel contact over.
Additional Metadata | |
---|---|
Fitis | |
CC BY-NC 4.0 NL ("Naamsvermelding-NietCommercieel") | |
Organisation | Vogelwerkgroep Zuid-Kennemerland |
Jan Kuys. (1996). Fitis-interview 2. Fitis, 32(2), 78–81. |