Vogels maken gebruik van een grote verscheidenheid aan voedselbronnen. Vrijwel alles wordt gegeten, waarbij vaak een zekere mate van specialisatie is ontstaan. Zo zijn er typische planten- en vleeseters, maar er zijn ook vogels die beide bronnen benutten. Karakteristieke planteneters zijn onder meer ganzen en eenden. Roofvogels leven voornamelijk van vlees of vis terwijl er veel vogelsoorten zijn die zowel planten (zaden en vruchten) als vlees (insekten) eten. Aanpassingen aan het te nuttigen voedsel uit zich op het gebied van de spijsvertering (speciale soorten enzymen die alleen bepaalde soorten voedsel kunnen verteren) en de vorm van de snavel (kegelvormige snavels bij zaadeters en haaksnavels bij vleeseters).