2000
Hangend foerageren, genetisch bepaald of te leren?
Publication
Publication
Fitis , Volume 36 - Issue 1 p. 15- 16
Het ’s winters vogels voeren is in Nederland zeer populair. Dierenwinkels, supermarkten, tuincentra en marktkramen bieden een heel assortiment aan. Naast de vanouds bekende vetbol, slingers pinda’s en allerlei soorten strooivoer, heeft het nylon netje gevuld met gepelde pinda’s een enorme opgang gemaakt. Vetbollen en pindanetjes zijn simpel te benutten bronnen van vet voor vogels die hangend kunnen foerageren. Als de nachttemperatuur onder het vriespunt zakt, komen Kuifmezen uit de voedselarme naaldbossen in de duinen onmiddellijk de vetpotten van Santpoort opzoeken. Van één nacht vorst neemt het voedselaanbod in de duinen natuurlijk niet af. Maar kleine vogels krijgen bij lage temperaturen behoefte aan vetrijk voedsel. Voor de Kuifmees is dat cruciaal omdat het zo’n uitgesproken standvogel van naaldbos is. In Schotse dennenbossen foerageren ze ’s winters op hertenkarkassen (!) om aan vet te komen (Sharrock, 1980). Bij gebrek aan hertenkarkassen in onze duinen is een pindanetje een redelijk alternatief. Sijzen komen pas eind februari begin maart ”op de pinda’s”. Kennelijk zijn ze niet verzot op pinda’s maar benutten deze gemakkelijke voedselbron om snel hun vetreserve op te bouwen voor de terugtrek naar Scandinavië.
Additional Metadata | |
---|---|
Fitis | |
CC BY-NC 4.0 NL ("Naamsvermelding-NietCommercieel") | |
Organisation | Vogelwerkgroep Zuid-Kennemerland |
Dolf Boddeke. (2000). Hangend foerageren, genetisch bepaald of te leren?. Fitis, 36(1), 15–16. |