Zaterdag 21 november 1992 kwam ik na een tennispartij nietsvermoedend thuis. Op mijn antwoordapparaat bleek een boodschap ingesproken te zijn: ”Hoi Ferdy, met Hans (Groot). Het is niet helemaal zeker, maar ik bel het voor de zekerheid toch maar even door. Ik hoorde van een claim van een Ross’ Meeuw bij IJmuiden. Er werd ook niet bijgezegd waar, in de haven, langs de pier of op de strandvlakte. Als je op tijd thuis bent kunnen we misschien nog een snelle actie ondernemen.” Met lichte onrust snelde ik naar de telefoon toen het tweede bericht afgespeeld werd: ”Hoi Ferdy, met Berry (van der Hoorn). Er zit een Ross’ Meeuw bij de Zuidpier. Doei!” Met gegroeide spanning wilde ik de telefoon oppakken, toen het derde bericht kwam: ”Hallo Ferdy, met Fred (Cottaar). Bij de Zuidpier is een Ross’ Meeuw ontdekt en hij zit er nog.” Onder hoogspanning snelde ik, na nog enkele vogelaars gebeld te hebben, naar de Zuidpier, die ik in recordtijd bereikte. Daar bleek dat de vogel bij de punt van de pier de zee opgevlogen was, maar zich vanaf de punt nog wel liet zien. Er zat gezien het verslechterende weer en de daardoor eerder invallende duisternis niet veel anders op dan de drie kilometer in galop (na enkele honderden meters al overgaand in een gematigd drafje) af te leggen. Vogelaars waarmee ik normaliter een tijdje zou keuvelen, werden nu, vluchtig groetend en vragend: Zit ie er nog?, voorbijgesneld en zelfs een Kuifaalscholver moest het doen met tien seconden om de determinatie zeker te stellen. Bij de punt aangekomen bleek er veel belangstelling voor de vogel te bestaan: ik moest het met minder dan 1 m² vrije kijkruimte doen, maar toch lukte het mij de Ross’ Meeuw in de verte waar te nemen. Zo had ik mij de derde Ross’ Meeuw voor Nederland en mijn eerste toch niet voorgesteld: een in de verte vliegend meeuwtje met als enige zichtbare kenmerken de lange, dunne vleugels, de donkere vleugelonderkant, de witte wigvormige staart en een dansende vlucht. Moe en redelijk voldaan aanvaardden de laatste vogelaars in het donker en in de regen de verre terugreis naar de vaste wal, uitgezwaaid door een voorbijvliegende Kuifaalscholver. Zondag de 22e kregen de deelnemers aan de succesvolle vervolgcursus van onze VWG tijdens de Pierexcursie onder leiding van Evert van Huijssteeden en mij de mogelijkheid om hun dwaalgastenlijst te starten cq. uit te breiden. Zonder al te hoge verwachtingen kwamen we bij het hek en hoorden dat de vogel wel gezien was, maar weggevlogen was. Een horde vogelaars spoedde zich al naar de punt om daar hun geluk te beproeven. Zeer cool bleef onze groep bij het hek om op het strand staande Drieteenmeeuwen te bekijken; we waren tenslotte op cursusexcursie en niet op dwaalgastenjacht (en ik had hem natuurlijk al gezien!). Na een tijdje scande ik de andere kant van de pier even af en ik riep vrijwel meteen: ”Hè, wat is dit nu? Shiiit, dat is hem! Hij vliegt hier vlakbij!” De Ross’ Meeuw kwam direct vlak langs onze groep vliegen en liet zich echt schitterend bekijken. Nu konden we ook duidelijk zien dat het een 2e winter vogel betrof, een in de literatuur nog vrijwel onbeschreven kleed. Dit was te zien aan de zwarte vlekjes op de dekveren, die een dun, onderbroken lijntje over de vleugel vormden. Ondertussen bleek de horde vooruitgesnelde vogelaars pas langzaam door te hebben dat de meeuw zich zeer mooi bij het hek liet bekijken. Langzaam kwam er een gestage stroom lopende en hollende vogelaars op gang terug richting het hek.