Hoewel landtrektellen in het najaar de leukste vorm van vogelen is (zie Groot 1989 voor deze boude uitspraak) is er de afgelopen jaren ook met enige regelmaat over zee gekeken. Vroeger werden zowel de land- als zeetrektellingen vanaf de oude telpost op de Bloemendaalse boulevard verricht. Het accent lag daarbij traditiegetrouw op de landtrek. Indien de landtrek het toeliet werd met een schuin oog ook over zee gekeken. In 1986 werd de traditie doorbroken: beide soorten trektellingen werden (definitief) van elkaar losgekoppeld. Zeetrek zou voortaan vanaf de Bloemendaalse Reddingsbrigade geteld worden; landtrek vanaf Parnassia in de Kennemerduinen. Over de najaarstellingen bij Parnassia is al veelvuldig bericht (De Nobel & Stuart 1987, Groot 1989, Groot 1990, Groot 1991), terwijl de zeetrek er bekaaid afkomt (Dorèl 1987). Om dit enigszins recht te trekken wordt in deze bijdrage een impressie gegeven van de zeetrektellingen in de najaren 1986 t/m 1991. Na een beschrijving van de telpost en telmethode worden de resultaten van zes jaar zeetrektellen gepresenteerd. Naast een schets van de trek in de loop van het seizoen wordt een viertal soorten uitgebreider besproken. Naast twee soorten die (deels) in Nederland overwinteren, Rotgans en Alk/Zeekoet, worden ook twee soorten besproken die in Afrika overwinteren, namelijk Kleine Jager en noordse dief.