Geachte redactie, Ironisch genoeg is gebleken dat mijn ingezonden brief als middel om terug te keren naar juist die uitgangspunten zoals verwoord in het stukje van het bestuur (een goede, zakelijke discussie waarin opponenten in hun waarde worden gelaten) zijn doel deels voorbij is geschoten. Ik wijt dat o.a. aan het feit dat de expliciet vermelde context waarop mijn brief betrekking heeft (Fitis 32(2): 84-85), naar eigen goeddunken is verbreed (naar het interview in Fitis 32(1)) dan wel verengd tot een autonoom statement, resulterend in een verkeerde voorstelling van zaken met navenante oordelen. Ook moet ik constateren dat, terwijl ik Freudiaans gespeculeer over de opponent een aantasting van diens persoonlijke waarde acht, anderen de grens overschreden achten door degene die vervolgens de bal terugkaatst. Het zij zo. Wat ik in retrospectief betreur, is dat ik me onvoldoende heb gerealiseerd, dat (vanuit mijn achtergrond) een voor mij fundamenteel onderscheid tussen brainstormen (incl. speldenprikken, plagerijen) en vrij associëren, nog geen common knowledge hoeft te zijn in andere kringen en mijn brief daardoor als enigszins kort door de bocht zou zijn te betitelen.