Het gangbare beeld van de vogeltrek over Nederland wordt breedfronttrek genoemd. Trekvogels passeren Nederland overal in gelijke aantallen, die pas bij de kust toenemen, de zogenaamde stuwing. Trekkende vogels zouden bovendien in een constante richting vliegen, de zogenaamde voorkeursrichting. Al in het begin van deze eeuw beschreef Daanje (1933) echter dat Vinken afwijkende vliegrichtingen vertoonden bij het naderen van boomloze landschappen. Tijdens een week trektellen door de Landelijk Werkgroep VogelTrektellen (LWVT) in 1985 werd gekeken naar de invloed van het landschap op trekkende vogels. Meerdere soorten vertonen ook tijdens de trek voorkeur danwel afkeer voor bepaalde landschappen. Dientengevolge verschillen zowel aantallen, vliegrichtingen als vlieghoogtes tussen meerdere, willekeurige telposten (LWVT, 1987). In 1988 werd een eerste poging gedaan om inzicht te krijgen in de ruimtelijke verdeling van de trek rond Haarlem. Hiertoe werden simultane trektellingen op meerdere telposten georganiseerd (Geelhoed, 1989). Na vijf jaar simultaantellingen is de tijd daar om een deel van de resultaten te presenteren. In het vervolg zal aandacht besteed worden aan de verdeling van de soorten en aantallen trekvogels rondom Haarlem.