Het was een vreemde ontdekking die medewerkers van museum ’t Dolhuys in Haarlem deden zo eind februari, begin maart van dit jaar. In een portiekje aan de achterkant van het gebouw zaten twee jonge uilen. Niet totaal verpieterd, maar ook niet helemaal gelukkig. In elk geval kwam beheerder Marcel Koop tot de conclusie dat de door de jonge uilen gekozen verblijfplaats op zijn zachtst gezegd niet optimaal was. Honden, katten of andere belagers zouden de jonge vogels ter plekke makkelijk te grazen kunnen nemen. En dus schakelde Koop het Vogelhospitaal in. Hij had op dat moment geen flauw idee, waar de jonge uilen vandaan kwamen. Een korte zoektocht leverde weinig resultaat op en dus gingen de jonge uiltjes richting Vogelhospitaal. Een dag of drie later zat een clubje medewerkers van het museum in een hoek van het gebouw, toen plots een derde uilenjong zijn kop liet zien door een lichtkoepel in het dak. Dat leverde bij het museumpersoneel in elk geval de zekerheid op dat er ‘iets’ moest zijn. Een extra nauwkeurige zoektocht volgde met als resultaat pa en moe Bosuil op een van de vele schoorstenen van het uitgebreide complex. Het was een schoorsteen van ongeveer 60 centimeter diep en 40 centimeter breed met daarboven een halve ronde schaal. Bovendien bleek het betreffende schoorsteenkanaal te zijn afgesloten, wat voor de uilenfamilie een mooie, beschutte plek opleverde.