Er waait een harde wind uit het westen, een dikke kracht 6. Iedere trekteller weet dat het onder deze omstandigheden zinloos is om landtrek te tellen. Er vliegen dan hooguit nog wat spreeuwen. Zelfs Truus en Freek en Bloem hadden in 1953 al de conclusie getrokken dat een zwakke zuidoostelijke wind de gunstigste waarnemingsomstandigheden opleverden. Ik heb dus geen haast bij deze wind. Ik arriveer niet op de standaardaanvangstijd (half uur voor zonsopkomst) op de telpost, maar wat later. Ik zoek dekking in de luwte van de duintop van telpost Parnassia in de Kennemerduinen en ..... weet niet wat me overkomt! Kramsvogels, overal Kramsvogel: kleine groepjes maar ook grote groepen van 500-1500 vogels, hoog, laag, ver weg, dichtbij, roepend, stil. Het is 30 oktober 1996. Een beetje duizelig van de inspanning breek ik na 3,5 uur de telling af. De exodus is dan nog niet voorbij, maar ik kan niet meer. Thuis gekomen blijkt dat ik bijna 62.000 kramsvogels heb zien passeren.