Al jaren, nou ja al jaren, eerder zo’n jaar of vijf, zes broedt er in de tuin met meer of minder succes een paartje Zwartkoppen en voor mij begint het voorjaar pas echt als ik het eerste zwarte of bruine petje in de struiken zie rondscharrelen of de heldere tonen van het mannetje door de tuin hoor klinken. En ieder jaar opnieuw vraag ik me met verwondering af: hoe vinden ze toch steeds weer die paar bestruikte vierkante meters terug, waar ze het jaar daarvoor ook hebben geprobeerd voor wat nakomelingen te zorgen, want dat ik bijna altijd met hetzelfde stel te maken heb, daarvan ben ik overtuigd. Het half verborgen en minuscuul kleine drinkvijvertje weten ze feilloos te vinden evenals de bessen van de klimop, waar ze zich de eerste nog koude weken mee op de been houden, kortom uit al hun gedragingen kun je afleiden, dat dit hun stek is. Waar komen ze eigenlijk vandaan? Steken ze de Méditerrannée over of houden ze het bij de Rivièra, Corsica, of Zuid-Spanje? Ik weet het niet, moet het nodig eens uitzoeken. Het mannetje arriveert bijna altijd als eerste, zit dan de eerste acht tot tien dagen wat pafferig in de veren op verhaal te komen, maar het lijkt erop alsof hij weet: vrouwlief kan ook elk moment binnenvallen, want buiten wat nauwelijks hoorbare subzanggeluidjes doet ie vooralsnog geen bek open om z’n terrein af te bakenen of een vrouwtje te verleiden. En meestal heeft hij het bij het rechte eind, want inderdaad zie je ook haar een paar dagen later in de tuin rondhangen en niet eens zo ver bij hem vandaan. Daarna kan het nog dagen duren voor hij eens aan zingen of kwelen begint te denken. Dit is de meest gangbare procedure en daaruit zou je kunnen afleiden, dat ieder voor zich de reis alleen onderneemt met in het achterhoofd die paar struiken aan de Kostverlorenstraat in Zandvoort als eindbestemming.