Het is zo’n dag dat je je afvraagt waar de winter blijft. Eind november, maar zonnestralen warmen mijn gezicht. Zwetend in een veel te dikke trui bereik ik het plasje van Spaarnwoude. De hut is leeg. Geen Hans Schuurman; ik heb het rijk alleen. De plas zelf is nagenoeg vogelloos. Het leven speelt zich net daarbuiten af. Een grote groep Smienten graast als een soort miniatuurganzen op het gras rechts van de hut. De rode wangen en het gele voorhoofd glinsteren in het licht, alsof ook zij zweten. De vogels schuifelen langzaam richting Kerkweg. Binnen de groep zijn altijd een paar nekken gestrekt, van vogels die alert om zich heen kijken. Het voordeel daarvan is dat er altijd wel een buurman oplet die een eventuele vijand vroegtijdig opmerkt.