Zaterdag 21 oktober. Om acht uur ’s ochtends fiets ik over de Bloemendaalse Zeeweg naar de kust, ruim te laat voor een echte Ochtend Telling maar wie weet. Volgens het weerbericht gaan we het koudste herfstweekeinde van het jaar tot dusver beleven en dat moet toch wat kunnen opleveren, al was het alleen maar de eerste warme choc van het najaar! Al fietsende registreer ik dat het inderdaad fris is, minder dan 10°C, zo’n driekwart bewolkt en met een matige wind uit een noordelijke richting. Tja, wat kan je dan verwachten... in ieder geval geen echte zeevogels of gestuwde landtrek. Bij de Reddingsbrigade aangekomen ontbreekt de zeetrekteller. Boven zee gebeurt zoals meestal niets. Daar er over de zeereep wel aardige trek is van lijsters, piepers, vinken en Spreeuwen maar op naar de telpost. Bij Parnassia geen coördinator, geen tellers en geen zin om te noteren; de OT was al praktisch voorbij. Dan maar wat trekbeleving in afwachting van hen met wie ik dacht een afspraak te hebben. De zichtbare trek is redelijk; leeuweriken en gorzen zijn ook van de partij, maar veel vogels zitten hoog en kan ik alleen horen. Na een stief kwartiertje trekt een boven het middenduin vliegende zwerm vogels mijn aandacht: Nee, ze zijn niet ter plaatse; Hee, het zijn er wel erg veel. Spreeuwen? Zanglijsters? Koperwieken! Ik pak mijn verrekijker nog wat steviger vast en constateer ongelovig een ononderbroken stroom van Koperwieken over midden- en binnenduin. Voor, achter, boven en onder elkaar trekken zwermen langs van een omvang die een uitzwermende spreeuwenslaapplaats niet zou misstaan. Met gemak tel ik gedurende pakweg een minuut duizend vogels in het uitgestrekte lint en dat terwijl er boven de zeereep slechts enkele tientallen passeren. De verwonderde toeschouwer vergeet echter een verantwoorde, steekproefgewijze telling uit te voeren (en dat na twaalf jaar telervaring) zodat we het nu met een schatting moeten doen.