Dat plaatstrouw bij vogels voorkomt is vooral de laatste jaren duidelijk geworden, voornamelijk doordat vogels gekleurmerkt worden waardoor ze individueel te herkennen zijn. Dit kleurmerken kan door middel van een kleurring, halsband of vleugelmerk, al dan niet voorzien van een code. Goed op deze kleurmerken letten kan tot bijzondere waarnemingen leiden. Zo nam ik bij mijn regelmatige bezoeken aan de “eendenvoerplaats” aan de Schotersingel, ten noorden van het station, in vier opeenvolgende winters een in Denemarken geringde Kokmeeuw waar. De Kokmeeuw droeg rechts een grote witte ring met de code TE1. De vogel was op 31 maart 1984 als adulte vogel geringd op Saltholm, een eiland vlakbij Kopenhagen. De eerste waarneming was op 18 februari 1985. De vogel heb ik dat jaar drie dagen later voor het laatst gezien. De Kokmeeuw profiteerde tussen tal van soortgenoten, soepeenden en tamme ganzen van het gestrooide brood. In 1986 arriveerde de vogel omstreeks dezelfde tijd van het jaar en kon ik hem daar tot 9 maart aantreffen. De door het missen van een staart opvallende vogel werd in 1987 al op 24 januari voor het eerst gezien; de vogel vertrok ook relatief vroeg: ca. 24 februari. Ook het jaar daarop verscheen de Kokmeeuw: nu echter weer half februari (de 15e) en tot en met 12 maart kon de vogel daar aangetroffen worden. In 1989 heb ik de Deense meeuw, ondanks regelmatige bezoeken, niet meer teruggevonden.