Er zijn van die dagen die in je geheugen gegrift staan. Meestal dagen met goede trek. Dagen dat er overal van alles kan opduiken. Of langs kan vliegen. En het liefst veel. Zo’n dag dat je niet naar huis wilt. Zo’n dag die je langs de kust doorbrengt. Zo’n dag als maandag 10 september 2001. Zo’n dag aan zee. Goed beschouwd begon deze dag al op vrijdag. Overdag waaide er een WNW-wind kracht 6 Beaufort, in de loop van de avond aanwakkerend tot windkracht 8. Zaterdagochtend arriveerde ik dan ook niet als eerste op de telpost. Echter vroeg genoeg om een plekje uit de wind te bemachtigen. De stemming was opperbest: negen man op een kluitje, allen ingespannen turend naar een stukje onstuimige zee, zo nu en dan even onderbroken door een fikse regenbui. Na een uurtje of wat werden de verwaaiende flarden gesprekken spaarzamer. Nog later begon het eerste voorzichtige gemopper over kou, slaapgebrek én het gebrek aan zeevogels. Een verre Grauwe Pijl, dito Grote Jagers en een tweetal Smellekens konden het vertrek van vijf tellers niet verhinderen. Met een meer of minder welgemeend ”Succes nog.” namen ze afscheid. Vier man klampten zich vast aan verhalen uit het verleden. Verhalen waarin van alles werd gezien, nog geen vijf minuten na het vertrek van andere vogelaars. En: ”Ook later op de dag kan het goed zijn.”