Het terras ligt te sudderen in een vochtige zonnewarmte. Bij een van de naden tussen de tegels wriemelen vele kleine bruine mieren. Ik heb de neiging om naar de spuitbus te grijpen want in je broekspijpen zijn die beestjes niet zo leuk en op het aanrecht zijn ze hoogst ongewenst. Als ik nog eens goed kijk bedwing ik de aanvechting; tussen de kleine miertjes verschijnen grotere, die donkerder zijn en vleugels hebben. Sommigen klimmen voor ze wegvliegen op een naburige plant, andere scharrelen wat rond op het terras en kiezen dan het luchtruim. Wat is daar aan de hand? In mijn boekenkast staat een oud boekje over insecten. Het is van 1940 en zelfs nog geschreven in een spelling van weleer. Het heet gewoon ”De insecten”; de schrijver is Dr. G. Kruseman Jr; het heeft prachtige platen van sommige van de besproken soorten. Mijn belangstelling gaat nu uit naar de Mieren of Formicidae. Daar lees ik: ”Zoo in de groote vacantie, kan het onder die steen ook wemelen van de gevleugelde mieren. De mannetjes zijn slanke diertjes met lange sprieten; de wijfjes lijken op groote gevleugelde werksters.” En even verder: ”Als we zulk een nest met gevleugelde mieren regelmatig observeren, dan hebben we kans, dat we op een mooie middag al die gevleugelde mieren uit het nest te voorschijn zien komen. Ze loopen tegen de planten of andere voorwerpen omhoog en vliegen weg. Als we gelukkig zijn, zien we ze in een grote zwerm bijeen op een luwe plek in de lucht staan dansen. Dit is de zoogenaamde bruidsvlucht, waarbij de paring plaats grijpt.” Ik volg de wegvliegende mieren. Het is alsof er een dunne sliert rook uit de grond komt. De zon schittert op de vleugeltjes terwijl ze uit mijn gezichtsveld verdwijnen. Ik zie geen ”groote zwerm op een luwe plek staan dansen”. Wat ik wel zie zijn Kokmeeuwen op vrij aanzienlijke hoogte: cirkelend, zwevend, wendend.